,

Johannes Damascenus over de Islam.

[Dit artikel is een zeer korte versie van een artikel dat in september 2006 verscheen in het blad Soteria.]

Door Martijn Leeftink

Met enige regelmatig liep of reed ik, tot voor 2 jaar, met de auto door de smalle “Johannes Damascenus-straat” in de christelijke wijk Bab Tuma van de historische oude binnenstad van Damascus. Even verderop stond een “Johannes Damascenus” school en weer iets verder een weeshuis annex bejaardenhuis met diezelfde naam. Johannes van Damascus of zoals hij eigenlijk heette: Mansour ibn Sarjoun was een theoloog uit de 7e eeuw. Best opvallend dat hij zoveel aandacht krijgt in het huidige Damascus. Hij was natuurlijk een zoon van de stad. Zijn grootvader had een belangrijke positie in het bestuur. Die grootvader was er ook verantwoordelijk voor dat de moslimlegers de stad relatief geweldloos konden innemen, in 635, drie jaar na de dood van Mohammed. Als je dat vandaag aan christenen in Syrië vertelt, zullen ze hem dat niet in dank afnemen. Maar destijds vonden de Syrische christenen het prima. Waren ze eindelijk verlost van het juk van de byzantijnse christenen.

Maar dat Damascenus nog zo openbaar aanwezig is in een land dat toch overwegend islamitisch is, is opvallend.
Johannes Damascenus, een van de laatste oude kerkvaders, heeft een groot theologisch verzamelwerk op zijn naam staan, de ‘Bron van Kennis (Fons scientiae). Dit werk bestaat uit drie delen, waarvan één deel gaat over ‘de ketterijen’ (De Haeresibus). Hoofdstuk 101 uit dit werk gaat over de ‘dwaling van de Ismaelieten’, oftewel over de Islam. Ook een ander werk over de islam staat op zijn naam, namelijk ‘dialoog tussen een christen en een Saraceen’ – zoals moslims destijds vaak genoemd werden. Johannes Damascenus heeft zich dus flink bezig gehouden met de opkomende islam en dat heeft zijn invloed gehad op de geschiedenis van de dialoog tussen Islam en Christendom. Christenen werden door hem beïnvloed in hun benadering naar de islam toe. Moslims werden door hem beïnvloed in hun doordenking en ontwikkeling van de eigen islamitische theologie.
Heel kort wil ik een aantal significante punten aanstippen die opvallen in Johannes’ benadering en wat wij in Nederland, een hele andere kontekst, daar al dan niet van kunnen leren.

  1. Johannes beschreef de islam in een hoofdstuk over ketterijen. Hij zag de islam dus als een christelijke ketterij, in de lijn van Monofysieten, Arianen en ander ‘gespuis’. Hoewel dat een interessante gedachte is, is het denk ik niet mogelijk, na 1400 jaar, om de islam (nog) als een christelijke ketterij te zien. Vooral vanwege de expliciete ontkenning van de kern van het christelijk geloof. De islam is echt een andere religie en niet een christelijke sekte, net zomin als het christelijk geloof een joodse sekte is.
  2. Johannes werd in zijn confrontatie met de islam niet gehinderd door een goed ontwikkelde islamitische theologie. De abrogatieleer (oudere uitspraken in de Koran zijn vervangen door nieuwere), de vervalsing van de Bijbel en de aankondiging van Mohammed als profeet in de Bijbel waren leerstukken die ten tijde van Johannes nog niet ontwikkeld waren, en waartegen hij zich dus niet hoefde verdedigen. Integendeel, Johannes kon vrijmoedig ‘van dik hout zaagt men planken’ apologetiek bedrijven en kritische vragen stellen over bijvoorbeeld de legitimatie van Mohammed als profeet-zonder-getuigen en de verschillende soera’s van de koran.1
  3. Dit gaf hem de vrijheid om vanuit de Koran dingen aan te stippen die zijns inziens lieten zien dat Mohammed wel de bel had horen luiden maar niet wist waar de klepel hing. Johannes gebruikte zonder schroom de koran (of wat daarvan in zijn tijd bekend was) om aan te tonen dat de Bijbel gelijk had. Bijvoorbeeld daar waar Jezus in de Koran Woord van God en Geest genoemd wordt, aarzelt Johannes niet om de moslims erop te wijzen dat zelfs de islam Jezus erkent als essentieel God. Als je dat ontkent, zegt Johannes, zeg je dat God zonder woord en geest is, en dus niet compleet is. Daarmee vermink je God. En dat is erger dan hem soortgenoten toewijzen, waarvan de moslims ons beschuldigen.2

Johannes van Damascus is de eerste theoloog die zich substantieel bezig hield met de islam, een religie in opkomst. Door zijn scherpe kritiek op de islam, die hij in alle vrijheid kon uiten, werden moslim theologen gedwongen na te denken over wat de islam zo speciaal maakt. Het heeft er alle schijn van dat onder andere door de scherpe pen van Damascenus en de, door uitbreiding van het islamitische rijk, toenemende confrontatie met christelijke theologen, bepaalde dogma’s in de Islam zijn ontwikkeld en erg belangrijk zijn geworden, als antwoord op de kritische vragen van christenen.3 Zo duiken thema’s als vervalsing van de Bijbel en voorspelling van Mohammed als profeet in de Bijbel pas op vanaf de 9e eeuw, dus 2 eeuwen later dan Damascenus. Thema’s die nu amper meer weg te denken zijn in de gesprekken met moslims.
Omdat we nu 1400 jaar verder leven, is het voor de hedendaagse discussie niet mogelijk om Damascenus’ stijl zomaar over te nemen – behalve als je alleen anonieme internetfora wilt gebruiken. Wij worden domweg met andere vragen geconfronteerd, maar ook met andere antwoorden! Wij spreken bovendien liever face-to-face in persoonlijke ontmoetingen, een ontmoeting van harten.4

Aan de andere kant mogen we wel een voorbeeld nemen aan Damascenus: In alle vrijmoedigheid stapte hij op de islam af. Zelfs toen de islamitische kalief al in Damascus zetelde, schreef Damascenus door.
We leven in Nederland ook in een tijd waarin de islam groeit en moslims steeds zelfbewuster worden. We hebben nog lang geen kalief aan de macht, dat zal ook niet gebeuren. Des te meer reden dus om in deze situatie met vrijmoedigheid het gesprek aan te gaan, dat moslims overigens zelf dikwijls zoeken. Net als Damascenus pal achter de Bijbelse waarheid, die werkelijkheid is in Jezus Christus, mogen we vrijmoedig het gesprek zoeken en aangaan. Vertellen over Jezus, het levende Woord van God. Iets vriendelijker wellicht dan Damascenus, maar zeker net zo beslist.5

 


1)  Waaronder opvallend genoeg een soera over de Kameel. Dat is geen soera in de (huidige) Koran, al verschijnt de kameel wel enige malen in verschillende soera’s (o.a. 7 en 11)

2) Uit de “the heresy of the Ishmaelites”, dat weer uit zijn werk ‘De haeresibus’ (over de ketterijen) komt.

3) Bijvoorbeeld “Woord van God”, Niet Jezus is ongeschapen woord van God, maar de Koran, zo zegt Daniel J. Sahas, in: John of Damascus on Islam. The heresy of the ishmaelites, Leiden, 1972. En ook, Morris S. Seale in: Muslim Theology. A study of Origins with reference to Church Fathers, London 1980.

4) Colin Chapman in Kruis en halve maan, De uitdaging van de islam. Amsterdam 1996. pag. 201

5)  Naar Kolossenzen 4:6