Feest!

Laatst werden wij uitgenodigd voor een feestje. Een verjaardagsfeestje van twee vriendjes van onze kinderen. Zelfs onze jongste (nog geen twee jaar oud) kent het woord: ‘feestje,’ ‘feestje!’ Oogjes glimmen. Hoeveel nachtjes nog?  ‘Feestje’- het betekent voor de kinderen een mix van vrij spelen met veel vriendjes, cadeautjes geven en taart. Hun enthousiasme steekt me de laatste tijd aan. Ik kijk even mee door hun ogen, en ga opnieuw van feestjes houden. Feestjes hebben iets van rust en  vrijheid. Ze hebben geen ‘nut,’ zoals werken. Je hoeft er – als het goed is – ook niets mee te bewijzen. Je kunt feestvieren met heel veel, of met heel weinig eten en drinken. Je kunt het alleen niet alléén. Tenminste; dat denk ik. Ik heb het geloof ik nog nooit geprobeerd.

Onze moslimvrienden hebben feest gevierd. Suikerfeest, de afsluiting van de vastenmaand Ramadan. Voor hen een belangrijk feest, met veel familiebezoekjes, cadeautjes voor de kinderen, vrije dagen. Ook in Nederland wordt het best uitbundig gevierd. Feest kan ook gemis betekenen. Van familie die niet in Nederland woont. Of van het land dat ze zijn ontvlucht. Of gemis van de familie met wie er iets is stukgegaan.

In de Bijbel gaat het ook vaak over feest. Mensen vieren dan feest omdat God iets goeds voor ze heeft gedaan. Dat is in de Bijbel de basis voor feestvieren: dat God voor ons zorgt. God geeft, redt, maakt vrij, daarom valt er iets te vieren. Zo zingt en danst het volk bijvoorbeeld, als God hen dwars door de zee heeft gered.[1] De profeet Jesaja vertelt dat Gods verhaal met de wereld ook uitloopt op een feest. Als God ons redt van het kwaad, het recht herstelt, vergeving schenkt aan wie zich bekeert. Als God als een Koning voor de mensen zorgt, zal het feest zijn![2]

Feestvieren in het koninkrijk van God

Op een dag is Jezus uitgenodigd voor een maaltijd. Bij een vooraanstaande, religieuze man. Jezus valt er uit de toon, ze houden hem goed in de gaten. Jezus heeft er net een zieke man genezen, dat wel. Maar het gesprek wordt wat ongemakkelijk, als Jezus opmerkt dat hij mensen mist aan tafel: de arme, kreupele en blinde mensen zijn niet uitgenodigd. Jezus zegt: dat moet je wel doen! “Gelukkig al wie zal deelnemen aan de maaltijd in het koninkrijk van God!”[3] roept een van de gasten dan uit. Dat is natuurlijk waar, maar het lijkt het er eerder op, dat hij de aandacht af probeert te leiden van het ongemakkelijke onderwerp. Misschien zegt Jezus daarom geen ‘ja’ of ‘nee’. Hij vertelt een verhaal.

Jezus vervolgde: “Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. Toen het tijd was voor het feestmaal, stuurde hij zijn dienaar naar de genodigden om tegen hen te zeggen: “Kom, want alles is klaar.” Maar een voor een begonnen ze zich te verontschuldigen. De eerste zei: “Ik heb net een akker gekocht, die ik beslist moet gaan bekijken. Tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen”. En een ander zei: “Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga ze keuren. Tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” Weer een ander zei: “Ik ben pas getrouwd en daarom kan ik niet komen.” Toen de dienaar teruggekomen was, bracht hij zijn heer verslag uit. De heer des huizes ontstak in woede en zei tegen zijn dienaar: Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.” Toen de dienaar hem kwam melden: “Heer, wat u hebt opgedragen is gebeurd, en nog is er plaats,” zei de heer tegen hem: “Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad, en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn. Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.[4]

Een ongemakkelijk verhaal

Het verhaal begint mooi: Ja, gelukkig ben je als je wordt uitgenodigd voor een feest. Gelukkig als je mag komen op het grote feest van God! Maar dan vertelt Jezus over de ronduit belachelijke excuses. Want je koopt geen akker of ossen zonder ze te hebben gekeurd. Het laatste excuus is of gewoon dwaas, of ronduit grof. De mannen doen niet eens de moeite om een goed excuus te bedenken! Deze heer is terecht woedend. De belediging is groot. Zijn gasten halen hem door het slijk. Een onprettig verhaal is dit. Een feest, en iedereen zegt af. Wat beschamend! De mannen waarmee Jezus zit te eten moeten wel denken: waarom vertelt Jezus dit verhaal? Terwijl ze net samen zitten te eten?

Jezus vertelt verder. Er volgen geen woedende uitbarstingen, geen wraak, verslagenheid of een poging om zijn naam te redden. De tot op het bot beledigde man laat opnieuw een uitnodiging uitgaan. Naar de mensen, over wie het eerder al ging. Jezus miste ze aan tafel. Bedelaars, zwervers, arme mensen, onreine mensen zonder aanzien: ze zullen zelfs met klem moeten worden overgehaald, om te durven komen. Want wie van hen durft zo’n uitnodiging nu aan te nemen? Wie durft het te geloven?  We weten niet hoe Jezus’ tafelgenoten nu hebben gereageerd.  Instemmend knikkend? Afkeurend? Stil? Wat vinden wij van zo’n Koninkrijk?

God als gastheer

De grofst mogelijke belediging, dat is wat wij mensen God aandeden en aandoen. Met ons kwaad, onze ontrouw, onze halve gehoorzaamheid en liefdeloosheid. De breuk begon bij Adam en Eva.[5] Het kwaad en de schande van die breuk woekert nog steeds door in de mensenfamilie. Het leven is vaak allesbehalve een feest met God en elkaar. Maar de Heer van het feest gaat een weg, die geen mens zou bedenken. Hij wordt beledigd, maar zijn genade en goedheid lijken alleen maar groter te worden. De Koning van de wereld nodigt mensen uit om bij hem te zijn, die hem niets te bieden hebben. Dat is te zien aan Jezus. Overal waar hij komt, nodigt Hij mensen uit voor het Koninkrijk van God. De tekenen dat het waar is zijn er: hij doet wonderen van genezing en bevrijding. De boodschap is duidelijk; God geeft Jezus om vrijheid en genade te brengen, verzoening, genezing en rust.[6] Dan is elke afwijzing een slap excuus. Het verhaal waarschuwt ons dus ook: Als je God wilt eren kun je elke dag maar één ding doen: Jezus’ uitnodiging aannemen, en ook echt op het feest komen. Je overgeven aan de genade van God. Hij is maar één gebed bij je vandaan.

Jezus stelt ons met zijn verhaal twee vragen. Volgens mij zijn ze even belangrijk. De eerste vraag is: wil je dat feest vieren in het Koninkrijk van God? ‘Ja’ zeggen tegen dat feest, houdt volgens Jezus kennelijk ook in dat je op jouw beurt ook gastheer wordt. Daar begon het gesprek tussen Jezus en zijn tafelgenoten mee: met wie deel je wat je hebt gekregen? Dat is de tweede vraag. Als je zelf leeft van de genade van God; wie nodig je dan uit, om met je mee te gaan?

 

[1] Dit verhaal vind je in Exodus 15

[2] Jesaja 25:6-9

[3] Lukas 14:15

[4] Lukas 14:16-24

[5] Dit verhaal vind je in Genesis 3, in het begin van de Bijbel.

[6] Lees bijvoorbeeld in het evangelie van Lukas, hoofdstuk 4.