, ,

Zegen voor een Syriër uit Damascus

Zegen voor een Syriër uit Damascus

 

De geschiedenis van Naäman in 2 Koningen 5 is een van de weinige verhalen in het Oude Testament waarin het volk Israël beantwoordt aan de missie die God het volk had meegegeven. God zou Abraham zegenen en van hem een groot volk maken- om een zegen te zijn voor alle andere volken. Helaas is daar weinig van terecht gekomen. Maar in de tijd van Eliza ontmoet een Syrische legerleider uit Damascus de God van Israël. Hij deelt in de zegen van God en gaat veranderd terug naar huis.

 

Hoe gaan wij om met de zegen van God die we hebben gekregen? We krijgen zoveel van God- genezing, zoals Naäman krijgt, is maar een onderdeel daarvan. Bevrijding, herstel, genade, vrede, verzoening, vergeving, rechtvaardigheid, ook materiële zegen en geweldige talenten- al die dingen zijn onderdeel van een grotere zegen, namelijk dat we bij God mogen horen. Dat Hij onze Vader is en Hij ons door Jezus Christus aanneemt als Zijn kinderen. Hoe gaan we om met die zegen? De verschillende personen in het verhaal laten vier verschillende reacties zien.

 

Begraaf de zegen niet. Dat is wat de jonge slavin ons leert. Ze is als meisje gekidnapt, meegenomen naar een ander land en daar gedwongen slaaf geworden van mensen die ze niet kent. Hoe zal ze zich hebben gevoeld? Bang, onzeker, verdrietig, en alleen. Ik zou me goed kunnen voorstellen dat zij zich bitter en gediscirmeerd voelt, en onverschillig naar Naäman en zijn vrouw, of dat ze een hekel aan ze heeft. Maar wat zien we? Ze verlangt naar het welzijn van haar meester, en ze heeft bovendien de gouden tip. “Ach, kon mijn meester maar eens naar de profeet in Samaria gaan, die zou hem wel genezen.” Daarmee is deze jonge slavin een onwaarschijnlijke en verrassende boodschapper- stel je voor: een slavin als evangeliste! Ze begraaft de zegen niet.

“Zet je in voor de bloei van de stad,” schrijft Jeremia (Jer. 29:7). Nogal opmerkelijk als je bedenkt dat het gaat om Babel, de stad waar de ballingen naar toe waren gevoerd. We hebben persoonlijk en als gemeentes zoveel te bieden. En in Rotterdam is er zo’n nood. Dus begraaf die zegen niet. Laten we ervoor zorgen dat Rotterdam gaat bloeien.

 

Dan Gehazi- hij wil aan de zegen van God verdienen. Naäman komt terug bij Eliza nadat hij is genezen, en hij is natuurlijk dolgelukkig. Al zijn geschenken wil hij wel aan Eliza geven. Maar Eliza wil niets aannemen.

Gehazi bedenkt een list en vertelt Naäman een leugen. Naäman geeft meer dan Gehazi vraagt. Het eerste wat opvalt is Gehazi’s hebzucht. Hij denkt dat hij Gods zegen kan verkopen. Maar het tweede is misschien nog wel erger: hij ontneemt Naäman de kans om te ontdekken hoe Gods genade werkt- want Gods genade is gratis, die is niet te koop! Wij hoeven niet en kunnen niet betalen om kinderen van God te worden- wij hoeven niet en kunnen niet presteren om kinderen van God te worden. Gods genade is een cadeau waar we niks voor hoeven doen behalve ontvangen.

Wat verwacht je (stiekem) terug voor het uitdelen van Gods zegen: goedkeuring, bedankjes, bemoediging? Maar Jezus ging niet naar Golgotha voor onze bedankjes. Hij stierf niet om onze goedkeuring te krijgen. Dus verkoop de zegen niet.

 

Je kunt ook Gods zegen verspillen. Dat is wat koning Joram van Israël doet. Naäman is oprecht op zoek naar genezing- maar koning Joram is bang dat de koning van Aram een list heeft bedacht om Israël aan te vallen. Koning Joram kent Gods zegen niet zelf. “Hij deed wat slecht was in de ogen van de Here.” Hij stond aan het hoofd van het volk dat Gods zegen had gekregen, maar hij verspilt die zegen door God ongehoorzaam te zijn. Daarom kan hij Gods zegen ook niet delen. Als je niet gelooft dat je iets uit te delen hebt, is de enige mogelijke reactie die overblijft een reactie uit angst.

Je kunt alleen delen wat je zelf ontvangen hebt. Ik ben niet zo goed in scheikunde, dus ik ben een slechte scheikundeleraar. Niet dat je eerst heel veel moet ontvangen voor je kunt beginnen uit te delen. Maar als we uit willen delen, moeten we ook (blijvend!) aan de ontvangende kant staan. “Wir sind Bettler”- wij zijn bedelaars, besefte Luther. Ontvang je Gods liefde en genade voor jou persoonlijk? Word je zelf gevuld met de Geest? Als we Gods zegen voor ons niet kunnen (of willen?) ontvangen dan verspillen we die zegen, net als koning Joram.

 

Houd de zegen niet voor jezelf– hierin is Eliza ons voorbeeld. Voor jezelf houden lijkt op begraven, maar er is ook verschil: als je de zegen begraaft kan niemand erin delen. Als je de zegen voor jezelf houdt deel je de zegen maar met een kleine groep mensen. Eliza stond aan het hoofd van een profetenschool. Hij moest de student-profeten leren hoe je Gods stem verstaat, hoe je Gods boodschap doorgeeft, en hoe je leeft met God. Toen hij hoorde van Naäman’s bezoek aan de koning van Israel had hij makkelijk kunnen denken, “wat heb ik met hem te maken? Ik heb het veel te druk met mijn studenten.” Maar dat denkt hij niet. Want Eliza kent God. Daarom laat Eliza Naäman naar hem toekomen. Omdat ook de andere volken moeten delen in de zegen van God.

Wij zijn er vaak heel goed in om de goede boodschap van het evangelie voor onszelf te houden. We vinden het fijn in de kerk, we vinden het fijn op de bidstond, we vinden het fijn op de huiskring. We hebben een goede tijd met onze broeders en zusters. Maar daarbuiten zijn we stil en durven we onze nek niet uit te steken. We zijn vriendelijk- maar ook bezorgd. Wat denken ze van me? Dan maar gauw terug naar de veilige jongerenvereniging, de veilige kerk.

Houd de zegen niet voor jezelf.

 

Wij zijn niet de eigenaren van Gods zegen. God maakt ons niet Zijn kinderen voor onszelf maar voor de wereld, en uiteindelijk voor Hemzelf. Als Jezus in Matteüs 5 zegt: “Jullie zijn het licht in de wereld,” dan zegt Hij erachteraan: “Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel.” Een kettingreactie: God maakt ons Zijn kinderen – mensen zien aan ons dat we Gods kinderen zijn – mensen eren God. Ik vind het bemoedigend dat degene die God zo leert kennen in dit verhaal uitgerekend een Syriër uit Damascus is.

 

David Derksen